Twee nieuwe publicaties
Mijn Leuvense activiteiten leverden recentelijk twee kleine publicaties op: een over het nieuwe strafrecht dat de Paus heeft afgekondigd. Ik heb er een stuk over geschreven voor het Mariënburg Magazine. Bovendien heb ik op het Blog Tocqueville, Religie en Democratie geschreven over vrijheid van godsdienst en de coronacrisis.
Ook kerken kregen tijdens de coronacrisis te maken met beperkingen in het houden van samenkomsten. Die beperkingen werden wel op een andere manier in het vat gegoten dan voor andere organisaties het geval was. Was de gekozen aanpak gerechtvaardigd? En wat kunnen wij terugkijkend zeggen over hoe deze aanpak heeft uitgepakt?
De ongekende maatregelen rond de coronapandemie hebben onze vrijheid begrensd. Wij moesten het doen met beperkingen in de bewegingsvrijheid, gesloten horeca, musea en theaters, een verbod op het houden van evenementen, de instelling van een avondklok voor het eerst in vredestijd, geen grote demonstraties. De regering nam beslissingen via uitzonderlijke bevoegdheden die het parlement goedkeurde, terwijl de wettelijke basis soms zo zwak was als één nacht ijs, zeker in het begin van de crisis. Ook religieuze organisaties namen hun maateregelen: geen publieke vieringen in kerken, synagogen moskeeën en tempels. Samenkomen in geloofsgemeenschappen werd tot een minimum beperkt.
Zelfregulering door kerken
De uitzonderlijke positie van kerken en andere religieuze organisaties heeft geleid tot een geanimeerd debat over de vrijheid van godsdienst. De minister van Eredienst greep niet direct in, maar trad in overleg met de vertegenwoordigers van de religieuze organisaties (CIO, CMO en andere koepelorganisaties) die hun eigen maatregelen namen en protocollen uitvaardigden. Deze vorm van zelfregulering leidde tot een drastische en ongekende inperking van het kerkelijke en religieuze leven.
Dat de religieuze achterban zich niet over de hele linie daarin kon vinden bleek bijvoorbeeld uit de corona-uitbraak rond enkele Haagse moskeeën in Den Haag in mei 2020 toen mensen ,ondanks de afgesproken beperkingen, elkaar toch opzochten. Ook zochten enkele christelijk gereformeerde en hersteld hervormd gemeenten de grenzen op door meer mensen in kerkdiensten toe te laten. Volgens eigen zeggen voldeden zij aan de basisregels en brachten zij geen mensen in gevaar. Het had een fel en bijwijlen agressief maatschappelijk debat tot gevolg, op straat, in de media en in de politiek.
Privilege of recht?
Hoe kan in Nederland worden aangekeken tegen godsdienstvrijheid? Is dit een privilege waar religieuze instellingen gebruik en eventueel misbruik van maken? Of is het een grondrecht dat de regering dient te beschermen? In de Tweede Kamer pleitte SGP-fractievoorzitter Kees van der Staaij op meesterlijke wijze voor een erkenning van het bijzondere karakter van godsdienstvrijheid (plenair debat 7 oktober 2020). In een interruptiedebat met Chris van Dam (CDA) legde hij uit waarom het uiting geven aan een geloofsovertuiging voor gelovigen meer is dan een hobby.
‘Stel je eens voor dat het waar is dat we een ziel hebben voor een eeuwigheid en dat het niet alleen gaat om het doorkomen van deze tijd, maar dat we daar ook een leven na willen ... Als dat allemaal echt waar zou zijn — ik geloof dat dat zo is — dan besef je in een keer hoe belangrijk dat is.’
In onze seculiere samenleving kunnen weinigen zich nog in een dergelijk standpunt inleven. Zoals Kardinaal Jozef de Kesel in zijn recente publicatie Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving (2021) verwoordt: christenen en andere gelovigen kunnen in een seculiere samenleving niet meer uitgaan van de automatische geldingkracht van hun argumenten voor het bijzondere karakter van de godsdienstvrijheid.
Argumenten
Welke argumenten kunnen aangevoerd worden om duidelijk te maken dat de vrijheid van godsdienst geen privilege is, maar een fundamenteel recht? Waarom kan die vrijheid ook niet samenvallen met de vrijheid van meningsuiting? Het huldigen van een religieuze opvatting is voor gelovigen niet helemaal vergelijkbaar met het hebben van bepaalde seculiere opvattingen. Twee argumenten zijn hier doorslaggevend:
Het eerste is: een godsdienstige en religieuze overtuiging raakt de mens in zijn/haar diepste innerlijk. De overtuiging dat er een ‘God’ bestaat – die met verschillende woorden en beelden wordt aangeduid – is niet eenvoudigweg een persoonlijke mening. De werkelijkheid van God dringt zich op aan de gelovige vanuit zijn/haar ervaring van het leven zelf. Geloof is geen hypothese of een opvatting maar een beleefde relatie met een werkelijkheid die de zichtbare werkelijkheid overstijgt. Deze benadering zal door mensen zonder religieuze niet zonder meer herkend kunnen worden. Echter in een liberale, tolerante samenleving past de erkenning dat een ander paradigma dan het seculiere bestaat en dat dit bescherming verdient.
Het tweede argument sluit hierbij aan: een godsdienstige en religieuze overtuiging verbindt een gemeenschap van gelovige mensen. Deze gemeenschap komt bij elkaar om dit geloof te vieren en samen te beleven, om de gedachten rond dit geloof te verdiepen en elkaar te verrijken. Het samenkomen in kerken, tempels, synagogen en moskeeën vormt het hart van de gelovige overtuiging omdat een ieder daar het diepst de overtuiging kan beleven. Al zijn deze samenkomsten primair bedoeld voor de geloofsgenoten, zij zijn geen besloten bijeenkomsten; ook anderen mogen daar gastvrij onthaald worden.
Rechtsstatelijke bescherming
Godsdienstvrijheid betekent dat dit samenkomen niet zonder een gegronde wettelijke basis door overheidsingrijpen kan worden belemmerd. Daarnaast zijn er maatschappelijke initiatieven vanuit een religieuze inspiratie. Ook al zijn deze in hun activiteiten vergelijkbaar met niet-religieuze organisaties, de religieuze inspiratie leidt tot bestuurlijke en inhoudelijke keuzes die intrinsiek samenhangen met die overtuiging. Ook hier dient de overheid terughoudend te zijn om daar in te grijpen.
Godsdienstvrijheid is niet het privilege van nog bestaande zuilen. De verzuilde samenleving is reeds decennialang verdwenen. De eigen aard van de religieuze overtuigingen en het belang van religieuze samenkomsten en initiatieven voor die overtuiging vraagt rechtsstatelijke bescherming. De veerkracht van de religieuze overtuigingen, hun trouw aan het maatschappelijk engagement en de aandacht die zij aan zingeving besteden leveren een bijdrage aan de sociale cohesie die wij zo hard nodig hebben, zeker in het post corona tijdperk.
Kerken en andere levensbeschouwelijke organisaties hebben laten zien dat zij ook in coronatijd verantwoord met dit recht zijn omgegaan. Goed voorbeeld doet goed volgen.