Verkondiging 16 april 2023, tweede zondag van Pasen
Lezingen
Handelingen 2, 42-47
Psalm 118
1 Petrus 1, 3-9
Johannes 20, 19-31
Woord van welkom, Pasen
Zingen is tweemaal bidden en gelukkig degene die ons helpt zingen. De afgelopen week is er veel gesproken over de liederen van Oosterhuis. Er zijn veel meningen over hem als persoon, maar feit is dat hij de kerkelijke gemeenschappen heeft leren zingen. Zijn liederen hebben velen van ons geholpen met zingend bidden over God, bevrijding en uittocht, van Goede Vrijdag en Pasen. Misschien zongen we wel mét God.
In sommige parochies en bisdommen worden zijn liederen geweerd, maar niet in onze parochie. Zingen verruimt het hart, en samen zingen versterkt de geloofsgemeenschap. Liederen kunnen sleets raken en routineus afgeraffeld, maar veel van zijn liederen blijven inspireren. Wie de kranten leest, kan vernemen hoe het geloof van mensen door het zingen van liederen versterkt is. Onze traditie van het katholieke lied is heel rijk en breed: van Latijn tot Nederlands, Taizé liederen en allerlei liederen uit de oude randstadbundel. Het favoriete lied van Oosterhuis zelf was het In paradisum. Blijkbaar was het Gregoriaans voor hem ook blijvend een inspiratie. Laten we beseffen hoe belangrijk zingen is voor ons geloven en laten we ook vandaag met liefde liederen zingen en beseffen dat de Heer ons zingen bezielt en hoort.
Homilie
Broeders en zusters, vrienden van de Heer,
De ontmoeting van Pasen lijkt in eerste instantie op een ontmoeting met een verhaal: de leerlingen vertellen aan Thomas wat ze hebben meegemaakt. Het is een verhaal uit de tweede hand. Dat verhaal wordt doorverteld tot op de dag van vandaag. Ieder evangelie is eigenlijk een Paasverhaal omdat het de Heer aanwezig stelt. In het evangelie spreekt de verrezen heer Jezus tot ons. Voor veel mensen - en misschien ook wel voor onszelf als we eerlijk zijn – is geloven niet meer dan dat: denken dat een verhaal waar is. Er zijn momenten van twijfel: kan het wel waar zijn?
Thomas herinnert ons aan het dilemma dat we allemaal als leerlingen van Pasen moeten beantwoorden. Hij staat voor de vraag: moet ik de andere leerlingen nu geloven of niet? Hij kiest aanvankelijk voor scepsis: de opstanding past niet in zijn denkraam, zoals die ook niet in het onze past. Hij kiest voor afwijzing van hun verhaal. Hij kiest voor wantrouwen in plaats van vertrouwen. Het is de meest gemakkelijke weg die ook voor onze tijd de meest verleidelijke is.
Het verhaal is daarmee niet ten einde. De sceptische mens heeft geen toekomst, ziet geen perspectief. Voor die mens is de aarde plat en zonder diepere betekenis. De sceptische mens heeft genoeg aan zichzelf, is rationeel. Hij kan wel streven naar rechtvaardigheid en vrede, maar dat verandert niet zijn innerlijk en beïnvloedt niet de relaties met de naaste. Die houding past Thomas ook niet. Het is dan slechts moraal en niet een levenshouding.
Met Thomas gebeurt vandaag iets anders. Terecht brengt hij het lijden ter sprake, zoals ook wij dat moeten doen. Hoe kunnen we geloven als het lijden in onze wereld nog zo aanwezig is? Het lijden is het sterkste argument tegen het geloven. En als Jezus dan binnenkomt, wijst Hij Thomas juist op het lijden, op zijn wonden. Hij maakt Thomas en de andere leerlingen duidelijk dat Pasen op Goede Vrijdag is begonnen. Daar op het kruis is duidelijk geworden wat liefde betekent.
Die beroemde zin van het laatste avondmaal komt weer boven bij de leerlingen. De evangelist Johannes heeft die opgeschreven en de kerk bewaart deze zin tot op de dag van vandaag: “geen groter liefde dan Hij die zijn leven geeft voor zijn vrienden.” Het is door Jezus gezegd op Witte Donderdag, het is door Hem waargemaakt op Goede Vrijdag en op Paasmorgen is gebleken dat dit inderdaad de weg ten leven is. Is het ook een weg die voor ons begaanbaar is? Deze levenshouding proberen we na te volgen en een plek te geven in ons eigen bestaan. Deze weg is het beste medicijn tegen de scepsis, de beste manier om teleurstelling en zinloosheid te overwinnen en onze negativiteit te bestrijden.
Wij zijn hier gekomen om met Thomas de Heer aan te raken, om zijn wonden te zien en te voelen en zo met nieuwe ogen naar de wereld en naar het lijden in de wereld te kijken. In dat lijden is het namelijk wel degelijk mogelijk tekenen van liefde te stellen. In het lijden is het mogelijk om op iemand af te stappen en de hand te reiken. Het is mogelijk om dan toch, tegen de verdrukking in, leven te geven.
De belijdenis van Thomas – “mijn Heer en mijn God”, de meest korte en krachtige geloofsbelijdenis die we kennen, een geloofsbelijdenis die ook voldoende kan zijn – is niet zozeer een dogmatische uitspraak, maar een keuze voor een levenswandel. In het aanraken van de wonden begint de ontmoeting met God. De Tsjechische priester en psychotherapeut Thomas Halik heeft er over geschreven: de geloofwaardigheid van ons geloof hangt samen met het vermogen om het lijden van deze wereld aan te raken. We gaan er niet met een boog om heen zoals de priester en de leviet uit het verhaal van de barmhartige Samaritaan, maar we laten het lijden toe in ons leven, hoe pijnlijk dat ook is.
Petrus spreekt ons in zijn brief moed in. Hij wijst ons op het probleem dat we de Heer wel willen geloven, ook al kunnen we Hem niet zien. Maar we zien wel zijn herkenningstekens in het lijden van de wereld. Kunnen wij daar zijn aanwezigheid brengen, met een woord van barmhartigheid, met een gebaar van naastenliefde? Als wij met Pinksteren vervuld zijn van geestkracht, kunnen wij toch zijn aanwezigheid daar brengen, waar Hij het meest afwezig lijkt? Dat is de uitdaging, dat is verkondiging, dat is Pasen! Amen.